zondag 19 december 2010

Betje Wolff en Aagje Deken: De Winter

D E   W I N T E R

De winter komt. Hoe treurig staan de bomen.
Het licht breekt door geen nevels heen.
Reeds stremt de vorst de loop der stromen.
Wie 't lust om zich nu te vertreên,

weet : ik blijf in mijn warme kamer.
Hoe huivrig ben ik: 't is recht guur.
En nergens is het aangenamer

dan bij een vlammend essenvuur.

De wind steekt op. Wat is de lucht betrokken.
Wat zware wolken hangen daar.

Zie eens, daar vallen reeds de vlokken.
Nu, 't is de rechte tijd van 't jaar.
Zo ! Hagel ook verzelt de regen.
'k Beken: 't is buiten nu niet zoet ;
maar wat ligt mij daaraan gelegen ?
't Is binnen goed, als 't buiten woedt.

























Met mijn vriendin te lezen of te schrijven
of wat te praten kan de tijd
bij mij zeer aangenaam verdrijven,
van 't rustloos stadsgewoel bevrijd.
 'k Heb elders geen vermaak te zoeken ;
ontbreekt mij hier wel iets? O neen !
'k Ben bij mijn naaldwerk en mijn boeken
en lezenaar volmaakt tevreên.

Men mag, o ja, het winterbuitenleven,
zoals de brave sluiter zegt,
de naam van buiten-léven geven.

En is de woordenspeling slecht,
't is toch zo met de zaak gelegen.
Wat gaan hier avonden voorbij,

waarin wij geen gezelschap kregen
O wat geluk ! Zo leeft men vrij !

Elisabeth Wolff-Bekker en Agatha Deken

Uit: Economische Liedjes (1781)

NB: Zie ook onze andere, voor deze periode actuele,
bijdrage van heden, van dezelfde auteurs, uit dezelfde bundel, op onze zustersite Tempel der Dichtkunst.

Geen opmerkingen: